Gevaren op zee!
Piraten en kapers en ziektes die aan boord voorkwamen
Ziektes aan boord
Tijdens de hele periode van de VOC heersten aan boord ziektes als malaria, beriberi, verkoudheid, longontsteking en scheurbuik. Over de oorzaak van deze ziektes was in die tijd niet zoveel bekend.
Scheurbuik
De mensen wisten wel dat als je te weinig groente en fruit at, de kans groot was dat je scheurbuik kreeg.
Scheurbuik wordt namelijk veroorzaakt door een tekort aan vitamine C. Dit is ook de ziekte die het meest voorkwam aan boord. Kenmerken van deze ziekte waren de verlamming van armen en benen en ontsteking aan het tandvlees.
Beriberi
De ziekte beriberi werd veroorzaakt door het eten van alleen rijst en geen groente of vlees of andere voedingsmiddelen (een tekort aan vitamine B).
Malaria
Wordt overgedragen door de malariamug. Het kwam voornamelijk voor op de terugreis naar de Republiek (Nederland). Het is nu nog steeds een gevaarlijke mug en ziekte.
Wordt overgedragen door de malariamug. Het kwam voornamelijk voor op de terugreis naar de Republiek (Nederland). Het is nu nog steeds een gevaarlijke mug en ziekte.
Verkoudheid en longontsteking
Verkoudheid en longontsteking waren een gevolg van de extreme klimaatsveranderingen, in Europa koude en regen en in de tropen hete dagen, afgewisseld met koude nachten. De bemanning had meestal niet de beschikking over de juiste kleding om zich tegen de koude te wapenen.
Verkoudheid en longontsteking waren een gevolg van de extreme klimaatsveranderingen, in Europa koude en regen en in de tropen hete dagen, afgewisseld met koude nachten. De bemanning had meestal niet de beschikking over de juiste kleding om zich tegen de koude te wapenen.
Tyfus
Iets was minder vaak voor kwam, maar daarom niet minder erg was de tyfus die kon heersen aan boord van de schepen. Hiervan was nog niet bekend dat die gemakkelijk werd verspreid via uitwerpselen en luizen van mensen.
Iets was minder vaak voor kwam, maar daarom niet minder erg was de tyfus die kon heersen aan boord van de schepen. Hiervan was nog niet bekend dat die gemakkelijk werd verspreid via uitwerpselen en luizen van mensen.
Bron: www.voc-kenniscentrum.nl
Kapers en piraten
Er voeren in de tijd van de VOC kapersschepen en piratenschepen. Ze deden bijna hetzelfde, maar er was een verschil. Kapers hadden toestemming van hun eigen koning of regering om vijandelijke schepen aan te vallen. Ze hielpen hun land door de vloot van de vijand te verzwakken. De buit moesten ze delen met het land waarvoor de werkten. Een beroemde Nederlandse kaper was Piet Hein, die in 1628 een enorme schat te pakken kreeg toen hij een Spaanse vloot overmeesterde die Zuid-Amerikaans goud en zilver naar Spanje vervoerde. De opbrengst van die buit hielp de Nederlanders om de kosten van de oorlog tegen Spanje te betalen.
Piraten vielen ook schepen aan, maar zij maakten geen verschil tussen schepen van hun landgenoten en andere schepen. Ze roofden wat ze konden en de buit hielden ze zelf. Ze werden vaak schatrijk, maar omdat ze ook schepen van hun eigen land beroofden konden ze zich daar nooit meer vertonen. Kapers waren helden, piraten waren misdadigers.
De VOC had vooral in de Noordzee en in het noorden van de Atlantische Oceaan veel last van vijandelijke kaperschepen. Zolang de oorlog met Spanje nog bezig was (de Tachtigjarige Oorlog duurde tot 1648) lagen er altijd Spaanse kapers op de loer. In het havenplaatsje Duinkerken, dat nu in Noord-Frankrijk ligt, lag de kapervloot te wachten op schepen van de VOC of andere Nederlandse koopvaardijschepen.
Was het oorlog met Engeland of met Frankrijk, wat in de zeventiende en de achtiende eeuw regelmatig gebeurde, dan moesten de Nederlanders op de Noordzee en de Atlantische Oceaan echt uitkijken. Meestal voeren er bij het vertrek en de aankomst van een VOC-vloot een paar zwaarbewapende oorlogsschepen mee. Zij hadden hun kanonnen paraat om alle kapers op een afstand te houden. Voor de veiligheid liet de VOC de terugkerende vloten vaak 'achterom' zeilen. De schepen mochten dan niet door het Kanaal tussen Engeland en Frankrijk de Noordzee binnenkomen, maar moesten helemaal om Ierland en Engeland heen varen.
VOC-schepen waren weliswaar geen kaperschepen, maar als ze onderweg een Spaans, Frans of Engels vissersscheepje tegenkwamen, wilden ze dat nog wel eens innemen. Ze zeiden dan dat ze namens de Nederlandse regering de lading opeisten. Dat was natuurlijk niet zo, de bemanning had dan gewoon zin in verse vis. In Azie hield de VOC zich wel serieus bezig met kaapvaart. Een tijdlang voerde de compagnie strijd tegen China, om dat land te dwingen een handelscontract af te sluiten met de VOC. De chinese keizer trok zich van die vreemde 'roodbaarden' niets aan, maar de VOC ging driftig door met Chinese scheepjes overmeesteren. Ze maakten daarbij vooral rijst en kippen buit. De Chinezen aan boord werden als krijgsgevangen van de VOC in Batavia en andere vestigingen te werk gesteld.
De schepen van de VOC kwamen nu en dan piraten tegen. Die waren er minder dan kapers. Beruchte piratennesten zaten aan de Noord-Afrikaanse kust, bij de toegang tot de Middellandse Zee. Als een Nederlands schip in handen viel van deze piraten, werd de lading ingepikt en de bemanning op de slavenmarkt verkocht. Vaak werden Nederlandse slaven door hun landgenoten vrijgekocht. De Nederlandse regering had speciaal een ambassadeur in Algerije die zich bezighield met onderhandeliingen over het losgeld. VOC-schepen waren groot en goed bewapend, daarom hadden ze niet veel last van Noord-Afrikaanse piraten.
Bron: 'Zwarte peper, scheurbuik' geschreven door Vibeke Roeper. Hoofdstuk 7, blz. 67 'Kapers en piraten'.
Maak jouw eigen website met JouwWeb